Verklarende woordenlijst2022-01-11T14:57:21+01:00
A B C D E F G H I J K L M
N O P Q R S T U V W X Y Z

A

Holle boor, afkomstig uit de bosbouw, voor het nemen van monsters uit de kern van een houten paal.
Eerste steen links en rechts in een gemetselde boog.
Zakking van een pand in zijn geheel. Dit kan gemeten worden ten opzichte van het NAP (Nieuw Amsterdams Peil).
Scheuren die nog steeds in beweging zijn.
Schuin verloop van vloeren, daken, goten en leidingen om water snel af te kunnen voeren.
Een betonnen of kunststof blokje dat ervoor zorgt dat de wapening in een constructie de juiste dikte krijgt.
Fundering bestaande uit paarsgewijs gelagen houten palen waarop een houten kesp rust (juk). De palenparen zijn onderling verbonden met langshout. Op het langshout zit nog een schuifhout om het metselwerk op zijn plaats te houden.

B

Aantasting door bacteriën, ook wel palenpest genoemd. Deze aantasting kan tevens aanwezig zijn als er geen droogstand aan de orde is.
Aangrenzend pand of terrein.
Eerste verdieping boven de begane grond of het souterrain.
Installatie voor de (tijdelijke) verlaging van de grondwaterstand.
Betonnen opzetstuk van 1 meter tot meer dan 3 meter op een houten paal, welke wordt gebruikt om de kop van een houten paal beneden het grondwater weg te heien.
Een kopgevel waarin geen kozijnopeningen zijn aangebracht.
Metselwerk onder een raam of kozijn.
Het aantal woningen dat constructief of bouwkundig een geheel vormt. Als geen duidelijke dilatatie aanwezig is hebben bouweenheden invloed op elkaar bij zettingen.
Constructieve wand.
Hoogste punt van het funderingshout meestal aangegeven ten opzichte van NAP. Het bovenste funderingshout is bij de Amsterdamse en de Rotterdamse fundering bovenkant schuifhout. Het hoogste punt van het funderingshout bij houten palen waarop een betonbalk rust, een aantal cm boven onderkant balk. De paal steekt een aantal centimeters in het beton. Normaal 30 tot 50 mm.

Vanaf 1970 zijn in de woningbouw betonnen palen gebruikt. Funderingsproblemen bij betonpalen komen relatief weinig voor, maar als deze er zijn heeft dat meestal te maken met een tekort aan draagvermogen veroorzaakt door constructieve problemen.

Bodemdaling bij funderingen op staal kent twee vormen: te weten  in gebieden met slappe bodems en in gebieden met gemengde bodems (zand, veen, klei). Op staal gefundeerde woningen in de slappe bodemgebieden zakken met de bodem al dan niet gelijkmatig mee. Niet alleen ongelijkmatige zetting veroorzaakt problemen. Door de zakkingen komt de begane grondvloer dichter bij het niveau van het grondwater. Omdat het peil van het grondwater gelijk blijft, treedt dus vroeg of laat wateroverlast op. Dit kan leiden tot natte kruipruimten en vochtige woningen. Ook neemt het draagvermogen van  het dragende zandpakket af als het grondwater stijgt.

In gebieden met gemengde bodems  zijn ongelijkmatige zettingen als gevolg van droogte en te lage grondwaterstanden de oorzaak van schade aan gevels en muren.

C

In poriën opgestegen grondwater. In klei is de capillaire werking vrij goed. In zand loopt het grondwater snel weg.
Korte uitdragende (dwars)balk van staal of beton.

D

De maat van de vrije opening (doorgang) in een deur of raamkozijn.
De zijden, haaks of afgeschuind, van de opening in een wand, kozijn, poort of boog.
Tussendorpel in een kozijn boven een deur, onder het bovenlicht.
Een constructieve naad in een bouwcomplex welke het mogelijk maakt dat de bouwdelen aan weerszijde van de dilatatie onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen.
IJzeren of koperen kram of bout waarmee stukken gehouwen steen onderling verbonden worden en die met lood wordt aangegoten in de daarvoor gemaakte groeven of gaten.
Vrijwel gelijk aan de Rotterdamse fundering. In afwijking van de Rotterdamse fundering zit bij de Dordtse fundering tussen het langshout en de paal een kesp.
Situatie waarbij het grondwater beneden het niveau van het bovenste funderingshout staat.

E

Bepaalde soort(en) bacteriën die een aantasting gelijkend op erosie van het hout veroorzaakt.

F

De waterspiegel in de bovenste bodemlagen.
Een betonbalk boven de palen waarop het metselwerk rust. Gewoonlijk staat hieronder een enkele rij palen.

Een fundering op staal is een ondiepe fundering die niet op palen staat. Veelal toegepast op zgn zandgronden, maar ook daar buiten. Op staal gefundeerde woningen zakken in hetzelfde tempo mee met de bodemdaling in klei- en veengebieden. Dit gebeurt niet altijd gelijkmatig. Dit worden ook wel niet-onderheide panden genoemd of een “ondiepe fundering”.

Het geheel van alle houten onderdelen van een fundering op houten palen. Dus palen, kespen, langshout en schuifhout.
Methodiek om de fundering voor lange tijd voldoende draagkracht terug te geven.
De periode waarop de fundering op de huidige wijze zal kunnen blijven functioneren zonder dat herstelmaatregelen nodig zijn.

G

De waterspiegel in de bovenste bodemlagen. Ander woord hiervoor is freatisch grondwater.
Ook wel grondwaterspiegel of grondwaterstand genoemd.
Onttrekkingen van grondwater door drinkwaterleidingbedrijf, industrie en op bouwlocaties, bij tunnels etc.
Een mengsel van cement, water en hulpstoffen. Constructieve lijm waarin geen cement verwerkt is, wordt soms ook aangeduid als grout.

Gebrek aan draagkracht kan ook leiden tot funderingsproblemen. De weerstand van de grond, waaraan de paal zijn draagkracht ontleent, is dan onvoldoende. Verreweg de belangrijkste oorzaak van dit funderingsprobleem is overbelasting van de palen door negatieve kleef. Dit euvel ontstaat doordat zakkende grondlagen als het ware aan de paal gaan kleven en hierdoor een extra belasting op de paal uitoefenen. Palen zakken daardoor. Als dit ongelijkmatig geschiedt leidt dit tot scheefstand en scheurvorming in gevels en muren. Gelijkmatige zakking van alle palen van een bouwblok heeft geen nadelige gevolgen. Gebrek aan draagkracht kan ook ontstaan door constructieve fouten.

H

De termijn waarbinnen de vervormingen van de fundering bij gelijkblijvende omstandigheden zodanig beperkt blijven dat geen verlies van gebruikswaarde van het bouwwerk zal optreden.
Apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten palen wordt gemeten.
Ook wel prikker, prikapparaat, pylodon, slaghamer of specht genoemd.

Op deze manier wordt de meting uitgevoerd.

Hart op hart afstand. Dit is de afstand tussen de twee middens van twee elementen, zoals bijvoorbeeld palen.

Houten funderingspalen zijn in de woningbouw gebruikt tot ongeveer 1970. Houten palen zijn gevoelig voor aantasting onder meer door een te lage grondwaterstand.

Bij een houten paal met betonoplanger steekt het funderingshout 5 tot 10 cm in de betonoplanger. Betonoplangers zijn gebruikt in de periode 1930 – 1970. In eerste instantie ging het om metselwerk te besparen. Later zijn langere betonoplangers gebruikt waardoor het hoogste funderingshout dieper in het grondwater kwam te staan.

I

Een globaal en indicatief onderzoek naar de fundering. Hier moet niet al te veel waarde aan worden gehecht.
De afstand in mm waarover de pen van de standaard prikker (hardheidshamer) het funderingshout binnendringt bij beproeving. Deze afstand is een maat voor de kwaliteit en aantasting van het funderingshout.
Een systeem om grondwater toe te voegen tot een gewenst niveau.
De grond wordt door druk en uitdroging in elkaar gedrukt. Hierdoor zakt het maaiveld.
Het aantal mm dat een houten paal is ingestort in een betonbalk.

J

K

Verbindingshout tussen twee naast elkaar staande houten palen bij een Amsterdamse fundering, welke samen met de palen een zogenaamd juk vormt. Op de kespen wordt het langshout met het schuifhout aangebracht. Kespen kunnen ook voorkomen bij de Rotterdamse fundering. In dat geval staat er slechts één paal onder de kesp.
Een goot tussen twee dakvlakken.
Korte funderingspaal, niet geslagen tot het diepe funderingszand, welke draagkracht genereert uit de wrijving (kleef) welke de paalschacht in omringende slappe grondlagen ondervindt.
Melding aan het Kabels en Leidingen Informatie Centrum, waarmee informatie wordt verkregen van de aanwezige kabels en leidingen op het (bouw)terrein ofwel openbare ruimte.
Luik in de beganegrondvloer om in de kruipruimte te komen.
Ruimte onder de beganegrondvloer.

L

Houten balk, veelal gelegen onder een draagmuur, welke het gewicht van de constructie (het bouwwerk) overbrengt op de palen of paaljukken. Langshout komt voor bij de Amsterdamse en de Rotterdamse fundering.
Horizontale overspanning boven een metselwerkopening.
Bij de bouw was dit altijd een horizontale voeg in het metselwerk in een bouweenheid. De metselaar spande een horizontale draad waarlangs hij de stenen neerlegde. Door oude lintvoegen opnieuw te meten kan gezien worden of plaatselijk zakkingen zijn ontstaan.

M

De hoogte van het maaiveld t.o.v NAP.
Een vorm van gebonden mede-eigendom van bijvoorbeeld een bouwmuur. Meestal een woningscheidende muur.
Een in een gevel vastgedraaid boutje voor het uitvoeren van een lintvoegwaterpasmeting. Ook wel nauwkeurigheidswaterpasmeting genoemd.
Patroon waarin stenen in het muurwerk worden gezet. Een hecht verband wordt bereikt door de verticale voegen in de lagen boven elkaar steeds te laten verspringen.
Het gedurende 3 jaar of langer in de gaten houden van het bouwblok. Het kan hierbij gaan om:
1. maandelijkse metingen grondwaterstand bij de fundering;
2. metingen van zettingsverschillen middels meetboutjes in de gevel;
3. scheurwijdtemeters;
4. draagkrachtonderzoek.

N

Normaal Amsterdams Peil. Het referentieniveau van het Nederlands landmeetnet. NAP komt ongeveer overeen met de hoogte van de zeespiegel.
Door inklinking en onder andere uitdroging van grondlagen gaan deze lagen aan de paal hangen. Hierdoor worden palen extra belast. Als de paal niet voldoende weerstand heeft bij de punt dan kan de paal naar beneden worden getrokken. Er zijn situaties aangetroffen waarbij de paal los van de funderingsbalk kwam te staan.
Blokje van steen of hout, waarop een deur- of raamkozijn rust. De stenen neut dient om verrotting van het kozijnhout door intrekkend vocht van regen- of schrobwater te voorkomen.
Bouwkundige vooropname waarbij foto’s van o.a. muren en scheuren worden gemaakt en geregistreerd.

Fundering zonder palen die direct op de onderliggende grond rust. Dit worden ook wel panden op staal genoemd of een “ondiepe fundering”.

O

Het laagste niveau van het metselwerk of de betonbalk. Dit is niet gelijk aan de bovenkant van funderingshout. Bij metselwerk zit het schuifhout boven dit niveau en bij betonbalken zijn palen enkele cm ingestort (instorting).
Gedeelte van een constructie die slechts aan één zijde wordt ondersteund.

P

Het geheel van een kesp met daaronder twee palen bij een Amsterdamse fundering.
Het bovenste gedeelte van een funderingspaal.

Deze schimmelaantasting komt voor bij alle soorten houten palen als ze niet onder water staan. Als de grondwaterstand te laag is, komt het funderingshout droog te staan en komt er zuurstof bij. Hierdoor ontstaan schimmels die het funderingshout verzwakken. Het gevolg is niet direct te zien, maar na bij elkaar opgeteld 10 tot 20 jaar droogstand heeft een funderingspaal zijn dragende functie verloren doordat de bovenkant te veel is aangetast. Scheuren in gevels en bouwmuren en zakkingen doen zich dan voor.

Buitenkant van een funderingspaal, van paalkop tot paalvoet.
Onderkant van een funderingspaal.

Deze bacteriële aantasting komt vooral voor bij grenenhouten palen en vindt ook onder water plaats. De spintlaag, dit is het zachte houd rondom de harde kern van een paal, wordt aangetast door bacteriën waardoor de paal draagkracht verliest. Vurenhout heeft een smallere spintlaag en is daardoor minder gevoelig hiervoor. Bij palenpest rust de fundering van een pand met grenen houten palen na gemiddeld 70 tot 90 jaar uiteindelijk alleen nog op ‘bezemstelen’, het kernhout. De palen verliezen hun draagkracht en flinke zakkingen zijn het gevolg.

Plan waarop de plaats van de palen in bovenaanzicht staat aangegeven.
Meestal bovenkant begane grondvloer.
Verticale meetbuis met filter, waarin de grondwaterspiegel met een peillood kan worden vastgesteld.
Gebied, veelal afgebakend door een watergang of dijk (polder), waarbinnen door het waterschap middels bemaling een stabiel open waterpeil gehandhaafd wordt.
Metselwerk naast of tussen raam of deurkozijnen.
Blokvormig deel van een fundering, meestal van beton, waarbij twee of meer palen staan.
Zie hardheidshamer.
Zie hardheidshamer.
Het grofmazig peilbuizenmeetnet dat vanaf 1994 maandelijks door de gemeente wordt gemeten.
Pakket van Eisen, gebruikt voor o.a. de offerteaanvragen voor funderingsherstel.
Zie hardheidshamer.

Q

R

Installatie waarmee het door de bemaling opgepompte water op enige afstand weer in de grond wordt terug gebracht.
Een in het verband van een muur gemetselde laag van op zijn kant gemetselde stenen. Meestal boven kozijnen.
Horizontaal roosterwerk van hout onder funderingen op staal; ook wel liggend roosterwerk genoemd.
Fundering bestaande uit een enkele rij houten palen, onderling verbonden door langshout. Op het langshout zit nog een schuifhout om het metselwerk op zijn plaats te houden. Soms zit tussen paal en langshout een kesp. In dit geval spreekt men ook wel van een Dordtse fundering.

S

De scheefstand ten opzichte van het horizontale vlak.
Het geheel (en het patroon) van de scheuren in het pand.
Ten gevolge van droogstand van de palen ontstaat schimmelvorming (paalrot) die de palen aantast. Eenmaal weer onder water, stopt dit proces. Als de paal nog voldoende draagvermogen heeft en goed onder water staat is er niets aan de hand. Bij nieuwe droogstand gaat de cumulatieve droogstand werken en treedt verdere paalrot op.
Houten balkje op het langshout bij een Amsterdamse of Rotterdamse houten paalfundering. Bedoeld om het metselwerk op zijn plaats te houden.
Het fijnmazige meetnet van de gemeente dat in 1999 een aantal keren is gemeten en waarvan de metingen in 2002 zijn hervat. Vooralsnog is dit net niet representatief voor de beoordeling van de grondwaterstand.
Meetinstrument dat middels een veer een stalen punt met vaste energie wegslaat. Uit de mate van indringing van de stalen punt kan de aantasting van de paal worden bepaald alsmede de restdraagkracht.
Apparaat waarmee het hoogteverschil tussen twee punten kan worden gemeten.
Reguliere onderzoekmethode voor geotechnische doeleinden, waarbij een conus van 4-5 cm doorsnede vanuit een sondeerwagen de grond in wordt gedrukt. Uit de mate van weerstand tegen dit wegdrukken kan de vastheid van de grondlagen worden afgeleid.
Horizontaal gerichte kracht onder bogen en gewelven.
Apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten palen wordt gemeten.
Hulpconstructie voor tijdelijke ondersteuning.

Stalen buispalen worden gebruikt om bij gebleken funderingsproblemen  een nieuwe fundering onder een bestaande woning aan te brengen.

T

Onderste deel van de gevel, gemetseld in minder wateroptrekkend steen.
Verbinding van stalen buissegmenten door een van de segmenten over geringe hoogte op te rekken.

U

Uiterste Grens Toestand.

V

Lichtopening, doorgaans voorzien van een kozijn gedekt door een boog in al zijn vormen, een strek of latei.
Bij een gemetselde fundering op staal of Amsterdamse fundering, de stapsgewijze afname van de breedte het metselwerk van onder naar boven.
Versiering in metselwerk, waarbij loodrecht op de schuine zijkanten van een puntgevel lagen baksteen op de horizontale lagen zijn geplaatst.
Siermetselwerk in de boogvelden van ontlastingsbogen of in bakstenen friezen.
Hydraulische cylinder.

W

Een instrument waarmee hoogteverschillen t.o.v het horizontale vlak kunnen worden gemeten.
Nauwkeurige niveaubepaling.

X

Y

Z

Maat voor de afstand of hoogte waarover een pand of fundering (of een deel daarvan) is gezakt t.o.v. van de oorspronkelijke positie. Zakking van het maaiveld komt ook voor. Dit heet inklinking.
Verschillen in zakking tussen twee of meerdere onderdelen van panden of funderingen. Zakkingen op zich hoeven niet tot schade te leiden. Zettingsverschillen leiden bij bepaalde grootte meestal wel tot schade.